Volgens berichten in de media zijn de afgelopen jaren de prijzen van A-merken in de Nederlandse supermarkten gestegen. De verwachting is dat dit op korte termijn niet zal veranderen. Dit leidt tot de nodige ophef waarbij er met name veel opwinding is over de vermeende hoge consumentenprijzen voor levensmiddelen vergeleken met andere EU-landen. Inmiddels is dit ook door de politiek opgepakt, getuigen de filmpjes van het GroenLinks-PvdA-Kamerlid Jesse Klaver (zie hier) en het media-optreden van de NSC-Partijleider Pieter Omtzigt (zie hier).
Er bestaan verschillende lezingen over de reden achter de hoge prijzen. Verschillende retailers wijten dit aan de fragmentatie van de interne markt vanwege door fabrikanten opgeworpen ‘territoriale leveringsbeperkingen’ (“TLB’s”). Retailers wijzen erop dat bepaalde nationale wettelijke verplichtingen (bijv. de verplichting dat informatie op etiketten van producten Nederlandstalig moet zijn) de parallelimport van producten die goedkoper worden aangeboden in andere lidstaten bemoeilijkt en daarom zouden moeten worden weggenomen (zie in dit verband de Position Paper van CBL inzake TLB’s). Deze verplichtingen zouden producenten namelijk de gelegenheid bieden om verschillende prijzen te vragen in verschillende landen voor dezelfde producten (zie hier). Producenten daarentegen wijzen onder meer op de inkoopmacht van supermarkten (via inkoopsamenwerkingen), verschillende consumentenvoorkeuren per land of productie- en transportkosten.
Minister Heinen van Financiën betoogde in een debat in de Tweede Kamer dat het afschaffen van deze TLB’s nodig is om “de interne markt in Europa te harmoniseren”. Op 11 maart 2025 is bij een debat in de Tweede Kamer in verband met de hoge boodschappenprijzen in Nederland een motie van de NSC en PVV aangenomen. In deze motie wordt het kabinet opgeroepen om te inventariseren welke wet- en regelgeving supermarkten belemmeren om goedkoper in te kopen in het buitenland. Ook wordt het kabinet opgeroepen de ACM onderzoek uit te laten voeren naar de impact van inkoopbeperkingen op de Nederlandse markt en handhavend op te treden bij overtredingen van het mededingingsrecht. Ook een motie van de SP om de ACM de bevoegdheid te geven de prijzen van boodschappen te reguleren, is aangenomen.
Kortom: belemmeringen van de parallelhandel zijn een ‘hot topic’. In deze blog zullen wij hierop nader ingaan. Allereerst zullen wij kort ingaan op de regels over belemmeringen van de parallelhandel. Vervolgens zullen wij aan de hand van een aantal praktijkvoorbeelden van de Europese Commissie (“Commissie”) laten zien waar het mis kan gaan. Daarna zullen wij de laatste wetsvoorstellen bespreken. Onze conclusie is dat niet zeker is of de voorstellen voor wet- en regelgeving daadwerkelijk zullen leiden tot de beoogde lagere prijzen in de supermarkt.
Wanneer is belemmering parallelhandel verboden?
Afnemers (handelaren of retailers) proberen hun producten doorgaans in te kopen in lidstaten waar de prijzen lager zijn om deze vervolgens te verkopen in lidstaten waar de prijzen hoger liggen (zgn. arbitrage). Onder normale omstandigheden leidt deze parallelhandel tot prijsdalingen in landen waar de prijzen hoog zijn.
Belemmeringen van de parallelhandel kunnen leiden tot het in stand houden van prijsverschillen, maar zijn niet altijd verboden. Belemmeringen kunnen bijvoorbeeld gerechtvaardigd zijn omdat ze inspelen op de koopkrachtverschillen tussen landen, maar ook vanwege de houdbaarheid van het product, efficiënte(re) distributie, consumentenvoorkeuren en nationale regels (hierover later meer).
Ook prijsdiscriminatie in B2B-relaties is op zichzelf niet verboden. Het Europees Hof van Justitie heeft in het Parker-arrest al eens uitgemaakt dat een unilateraal prijsbeleid van een leverancier zonder economische machtspositie is toegestaan, ook als dit kan leiden tot de instandhouding en afscherming van de verschillende nationale markten.
Belemmeringen van de parallelhandel zijn onder omstandigheden verboden op grond van het mededingingsrecht. Als er sprake is van eenzijdig handelen door een dominante leverancier kan dit een inbreuk vormen op het verbod op misbruik van een machtspositie (artikel 102 VWEU). Als een belemmering van de parallelhandel onderdeel is van bijvoorbeeld een distributieovereenkomst, kan dit in strijd zijn met het kartelverbod (artikel 101 VWEU). Dergelijke gedragingen worden door de autoriteiten als één van de ernstigste vormen van concurrentieverstoring gezien.
Praktijkvoorbeelden Europese Commissie
Belemmering van de parallelhandel heeft in de praktijk ook de aandacht van de mededingingsautoriteiten. Zo heeft de Commissie op 23 mei 2024 een boete van € 337,5 miljoen opgelegd aan levensmiddelenbedrijf Mondelez voor het beperken van de parallelhandel. Volgens de Commissie zou Mondelez het mededingingsrecht hebben geschonden door: (i) zich in te laten met mededingingsbeperkende overeenkomsten en/of onderling afgestemde feitelijke gedragingen om de grensoverschrijdende handel van haar producten te beperken (artikel 101 VWEU) en (ii) misbruik te maken van haar machtspositie op nationale markten voor de verkoop van chocoladerepen (artikel 102 VWEU) (zie in dit verband ook onze eerdere blog). Verder kreeg ook Ahlers, een exclusieve distributeur van Pierre Cardin, in november 2024 van de Commissie een boete van 3,5 miljoen euro voor het beperken van parallelhandel.
Belemmeringen van de parallelhandel staan al langer op de agenda van de Commissie. Zo legde de Commissie in 2021 een boete op van € 7,8 miljoen aan Valve, het moederbedrijf achter het PC gaming-platform Steam voor beperkingen van de grensoverschrijdende verkoop van bepaalde videospellen voor op de PC op basis van de geografische locatie van de gebruikers (‘Geo-blocking’). Eerder legde de Commissie in 2020 een boete op van € 6,7 miljoen aan hotelgroep Meliá voor beperkingen van de parallelhandel door consumenten toegang te geven tot verschillende aanbiedingen en prijzen op basis van hun nationaliteit of woonplaats. Verder ontving levensmiddelenbedrijf AB Inbev al in 2019 een boete van € 200 miljoen voor beperking van de parallelhandel. In datzelfde jaar ontvingen ook Nike en Sanrio (Japanse onderneming bekend van Hello Kitty-producten) boetes van de Commissie ter hoogte van respectievelijk € 12,5 miljoen en € 6,2 miljoen voor beperking van de parallelhandel van merchandise.
Ontwikkelingen wet- en regelgeving
Uit verschillende onderzoeken blijkt dat TLB’s in de detailhandel binnen de EU in verschillende vormen aanwezig zijn (zie hier en hier). Als geen sprake is van een economische machtspositie of kartelafspraak, vallen belemmeringen van de parallelhandel zoals gezegd buiten het bereik van de mededingingsregels. Daarom wordt er in de politiek al langere tijd gesproken over nieuwe regels om belemmeringen die ‘de dans ontspringen’ aan banden te leggen. Een voorbeeld hiervan is de kamerbrief van de minister van Economische Zaken en Klimaat van 27 november 2023. In deze brief roept de minister – naar aanleiding van een rapport van Ecorys – op om belemmeringen van de parallelhandel op Europees niveau te agenderen.
Op 23 mei 2024 is er een voorstel gedaan door acht lidstaten, te weten Nederland, België, Denemarken, Griekenland, Kroatië, Luxemburg, Slowakije en Tsjechië om belemmeringen van de parallelhandel aan banden te leggen. Het voorstel behelst een verbod op discriminatie naar vestigingsplaats in het handelsverkeer tussen bedrijven en is bedoeld als een aanvulling op de “mededingingsrechtelijke route” om belemmeringen van de parallelhandel al aan de voorkant aan te pakken. Hoe het verbod precies eruit gaat zien, is nog onbekend. Gedacht wordt aan een verbod “om ondernemers zoals winkeliers te discrimineren naar hun vestigingsplaats” in combinatie met een verschuiving van de bewijslast “naar de leverancier/fabrikant.” Ook wordt gesproken om de Geoblocking-Verordening – die nu alleen van toepassing is op Business-to-Consumer (B2C) en ondernemingen die eindgebruiker zijn – ook uit te breiden naar Business-to-Business (B2B) (zie ook Position Paper CBL). Daarnaast is in dit verband door Single Market Enforcement Taskforce van Commissie in mei 2024 een fact finding-exercitie gestart voor een betere uitvoering en handhaving van de interne marktregels van de EU, ook met het oog op mogelijke TLB’s. Als onderdeel hiervan is een questionnaire uitgestuurd naar lidstaten met vragen.
Het is duidelijk dat er voldoende (politieke) aandacht is voor belemmeringen in de parallelhandel in de vorm van TLB’s. Daaruit vloeien verschillende (voorstellen voor) nieuwe wet- en regelgeving voort, waarbij de hoop bestaat dat dit zal leiden tot lagere prijzen voor consumenten. Of dit daadwerkelijk het geval is, hangt echter van verschillende factoren af.
Is deze nieuwe wet- en regelgeving nodig?
Er zijn zoals gezegd verschillende legitieme verklaringen waarom de prijzen in verschillende landen binnen de EU hoger of lager zijn. Een eerste mogelijke verklaring voor de producent om verschillende prijzen te hanteren, is het feit dat de marktpositie van producenten per land sterk kan verschillen en zij daarop hun strategie moeten aanpassen. Waar de producent voor het eerst de markt betreedt, zal hij logischerwijs eerder geneigd zijn om bijvoorbeeld tijdelijk een lagere prijs te rekenen of te investeren in een promotieactie vergeleken met een land waar hij al over een gevestigde marktpositie beschikt. Het is o.a. in die omstandigheden begrijpelijk dat de producent wil voorkomen dat de goedkopere producten of het promotiemateriaal bedoeld voor land A massaal worden geëxporteerd naar land B. Overigens hanteren ook supermarktketens die internationaal actief zijn verschillende prijzen voor hun huismerkproducten, zo bleek uit een steekproef.
Een tweede mogelijke verklaring is dat de vraag en voorkeuren van consumenten per land kunnen verschillen. Dit geldt zowel ten aanzien van (de eigenschappen van) het product zelf (bijv. ingrediënten), de verpakking, of de maximale prijs die consumenten bereid zijn voor een bepaald product te betalen. De ene klant zal scherper zijn op de prijs van boodschappen dan de ander. Dit kan te maken hebben met koopkracht, maar ook met culturele verschillen. Verschillen in deze willingness to pay kunnen worden benut om afnemers verschillende prijzen te rekenen voor hetzelfde product.
Een derde mogelijke verklaring zijn uiteenlopende vormen van wet- en regelgeving tussen lidstaten. Naast bovengenoemde etiketteringsvoorschriften kan – voor wat betreft levensmiddelen – hierbij worden gedacht aan verschillende nationale voorschriften op het gebied van voedselsamenstelling en het bestaan van verschillende programma’s voor recycling en verwijdering van afval (zie rapport van NERA namens de European Brands Association).
Prijsverschillen voor hetzelfde product komen al decennia in tal van sectoren voor en zijn vanuit economisch oogpunt ook niet direct een probleem, zo blijkt uit onderzoek door de OESO. Sterker, dit heeft doorgaans pro-competitieve effecten en kan juist leiden tot toegenomen consumentenwelvaart. Door verschillende prijzen te rekenen aan verschillende klanten kan namelijk ook de groep consumenten met een kleinere beurs worden bediend die anders – bij de hogere uniforme prijs – het product niet of minder zou hebben gekocht. De keerzijde is dat consumenten met een grotere betalingsbereidheid meer betalen (zie hierover ook dit artikel).
Naast bovengenoemde legitieme verklaringen voor het verschil in (boodschappen)prijzen tussen lidstaten, is het onzeker of de voorstellen om TLB’s af te schaffen daadwerkelijk zullen leiden tot lagere consumentenprijzen. Negatieve gevolgen (voor de consument) zijn namelijk ook mogelijk. Denk bijvoorbeeld aan de vraag of een producent straks nog lokaal in prijs kan zakken om een nieuwe markt te betreden, zonder het risico te lopen dat hij die prijs voor alle afnemers in de Europese Unie moet hanteren.
Daarnaast is het onduidelijk wat het effect op de prijs is in de goedkopere landen als producenten de facto worden gedwongen om tegen één uniforme prijs te verkopen. Tot slot is het geen gegeven dat het eventuele prijsvoordeel dat ontstaat wordt doorgegeven aan de consument in de vorm van lagere retailprijzen, of dat dit leidt tot een herverdeling van de marge tussen producent en supermarkten die – via internationale inkoopsamenwerkingen – in een felle onderhandelingsstrijd verwikkeld zijn.
Tegen deze achtergrond is het maar de vraag of het verstandig is dat de politiek zich roert in het wegnemen van deze TLB’s. Ten eerste omdat er verschillende legitieme verklaringen zijn voor het bestaan van verschillende prijzen tussen EU lidstaten en ten tweede omdat het onzeker is of deze voorstellen voor nieuwe wet- en regelgeving positieve gevolgen zullen hebben voor de consument. Daarbij is het risico op marktverstoring groot.
Wel is van belang dat er (Europees) wordt gewaarborgd dat sprake blijft van voldoende, effectieve concurrentie door het aanpakken van evidente inbreuken op het mededingingsrecht. De eerder genoemde boetes van honderden miljoenen voor Mondelēz en AB InBev en de recente invallen bij verschillende drankfabrikanten laten zien dat de Commissie er niet voor terugdeinst haar bevoegdheden in te zetten.
Voor alle informatie over een bedrijfsbezoek van ACM en de Europese Commissie, zie invalacm.nl
Volg Maverick Advocaten op LinkedIn