Maverick Advocaten succesvol tegen voorlopig getuigenverhoor over vermeende kartelvorming

Martijn van de Hel heeft een verhuurder van winkelpanden met succes bijgestaan in een geschil met het warenhuis Hudson’s Bay over een vermeende kartelvorming.

Hudson’s Bay claimde dat de eigenaren bij wie zij winkelpanden huurde, hadden samengespannen over garanties die Hudson’s Bay had afgegeven voor haar huurverplichtingen. Hudson’s Bay verzocht daarom de rechtbank Amsterdam om maar liefst 43 partijen op te roepen om over haar aantijgingen te getuigen. De rechtbank Amsterdam heeft dit verzoek vorig jaar afgewezen. Voor meer achtergrondinformatie zie ons eerder bericht over deze zaak, Het Parool en het Financieele Dagblad.

Hudson’s Bay heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Zij vond onder meer dat de rechtbank Amsterdam ten onrechte de IATA-maatstaf had toegepast voor de beoordeling van een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor. Hierdoor zou het onjuiste wettelijke kader zijn toegepast en het verzoek van Hudson’s Bay ten onrechte zijn afgewezen.

Het Gerechtshof Amsterdam ging hier niet in mee. Zij heeft geoordeeld dat de rechtbank Amsterdam niet de IATA-maatstaf had toepast maar had onderzocht of het verzoek van Hudson’s Bay voldeed aan de vereisten uit artikel 187 lid 3 Rv.

Artikel 187 lid 3 Rv schrijft namelijk voor dat het verzoekschrift zodanig de feiten die men wil bewijzen moet vermelden, dat voor de rechter die op het verzoek moet beslissen, voor de rechter voor wie het verhoor zal worden gehouden en voor de wederpartij(en) voldoende duidelijk is op welke feiten het verhoor betrekking zal hebben. In dat kader stond het de rechtbank vrij om acht te slaan op de IATA-maatstaf die toegepast wordt in een procedure met betrekking tot een (vermeende) schending van het mededingingsrecht.

Het Gerechtshof stelde verder vast dat het verzoek van Hudson’s Bay niet door de rechtbank is afgewezen omdat het niet voldeed aan de wettelijke vereisten, maar omdat alle in de rechtspraak ontwikkelde afwijzingsgronden van toepassing waren. Ook in hoger beroep is dit niet anders. Het Gerechtshof oordeelt dat “honorering van het verzoek in het onderhavige geval niet doelmatig, niet proceseconomisch en niet maatschappelijk verantwoord is”.

Volg Maverick Advocaten op Twitter en LinkedIn

Contact

Martijn van de Hel

T +31 20 238 20 02
M +31 6 21 210 853